De ellende van de Tweede Wereldoorlog is nog maar net voorbij als de Russen het oosten van Duitsland – met harde hand – verbouwen tot een communistische dictatuur. Wie niet luistert of zich verdacht gedraagt, belandt zonder pardon in een strafgevangenis. Eén van de meest angstaanjagende gevangenissen uit die tijd staat in het plaatsje Bautzen, niet ver van de grens met Tsjechië. Uitgerekend daar belanden drie jongens van amper achttien en twintig jaar oud. In Paradijs in de hel vertellen Bodo Skrobek, Siegfried Rau en Detlev Nahmmacher hun angstige verhaal over de arrestatie, nachtelijke verhoren en de door marteling verkregen ‘bekentenissen’. Alledrie krijgen 25 jaar, zogenaamd wegens spionage, deelname aan een illegale groep en een ‘anti-Sovjethetze’.
Kerkkoor
Samen met EO-documentairemaker Bert Vos gaan Skrobek en Rau terug naar de plek des onheil, waar honger en terreur aan de orde van de dag waren, maar waar ook een wonder gebeurde. Temidden van meedogenloze bewakers, hoge hekken, stervende medegevangenen en overvolle cellen krijgt de politiek correcte voorganger Pfarrer Mund toestemming een kerkkoor te beginnen. En zo kan midden in die hel een klein paradijs ontstaan, volstrekt tegen de eigen logica van het strikt atheïstische gevangenisregime in. Ook als in 1950 de Volkspolizei van de kersverse DDR de leiding over de gevangenis van de Russen overneemt, verandert dit niet.
En zo ontstaat er in Bautzen niet alleen een hecht koor van goedgeschoolde zangers, maar trekken de vaak emotionele kerkdiensten steeds meer gevangenen én bewakers! Het neemt zelfs zulke vormen aan dat de leden in een aparte geïsoleerde cel worden gestopt om verdere ‘christelijke besmetting’ te voorkomen. Maar een verbod op de diensten komt er gek genoeg niet – niet meteen. Ruim vijf jaar mag het koor geestelijke liederen, psalmen, cantates en motetten zingen in de gevangeniskerk, tot er in 1956 toch een verbod komt op de sterk evangeliserende activiteiten.
Vriendschap
Skrobek en Rau staan dik vijftig jaar later opnieuw voor de poort voor een confrontatie met de hel van Bautzen. In de documentaire zie je hun ontroering bij het weerzien van de gevangeniskerk, maar ook hun afkeer als ze opnieuw in de oude koorcel staan. Deze plek, waar ze met vijftig man in een cel van acht bij zeven meter zaten, tekende hun leven. Hier werden ze vernederd en leden ze honger, maar vonden ze God ook.
Alle koorleden kregen later amnestie van de DDR-regering. Het gros van de groep vluchtte naar het vrije West-Duitsland, terwijl een aantal bewust achter het IJzeren Gordijn bleef wonen; zes van hen werden er zelfs predikant. In de gevangenis lukte het verklikkers niet om te infiltreren in de groep en eenmaal buiten de muren van het gevang bleef de hechte onderlinge band bestaan. De mannen van het koor, nu tachtigers, werden vrienden voor het leven. Ze ontmoeten elkaar nog ieder jaar om bij te praten, hun vriendschap te bevestigen en – hoe kan het ook anders – samen te zingen.